12 november 2019

Hoofd navigatie Hoge Raad doet uitspraak over afwikkeling slapende dienstverbanden

Slapende dienstverbanden

Op vrijdag 8 november 2019 heeft de Hoge Raad een langverwachte uitspraak gedaan over de verplichtingen van de werkgever ten aanzien van de zogenoemde ‘slapende dienstverbanden’. Dit zijn dienstverbanden die na twee jaar arbeidsongeschiktheid van de werknemer niet worden beëindigd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Zij worden door de werkgever in stand gelaten, terwijl de werknemer geen werkzaamheden verricht en bovendien de 104 weken durende loondoorbetalingsverplichting inmiddels is geëindigd. In de praktijk kiezen sommige werkgevers voor deze slapende dienstverbanden, omdat zij anders de transitievergoeding aan de werknemer verschuldigd zijn. Deze transitievergoeding komt namelijk nog eens bovenop het tijdens de arbeidsongeschiktheid aan de werknemer doorbetaalde loon en de bijkomende kosten die de werkgever heeft moeten maken voor re‑integratie van de zieke werknemer.

De wetgever heeft het laten voortbestaan van een slapend dienstverband aangeduid als ‘probleem’. Volgens de wetgever is het wenselijk dat het dienstverband met de werknemer die langdurig arbeidsongeschikt is wordt beëindigd, zodat de werknemer aanspraak kan maken op de transitievergoeding. Om een eind te maken aan de praktijk van de slapende dienstverbanden, heeft de wetgever in juli 2018 de Wet compensatie transitievergoeding aangenomen. Op grond van deze wet kunnen werkgevers die werknemers bij ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid een ontslagvergoeding betalen, deze van het UWV terugvorderen. De compensatieregeling treedt in werking vanaf 1 april 2020, maar heeft terugwerkende kracht tot 1 juli 2015.

Ook na de bekendmaking van deze compensatieregeling bleken werkgevers niet altijd bereid de slapende dienstverbanden te beëindigen. In de feitenrechtspraak wordt wisselend omgegaan met de vraag of dat terecht is. Om een richtinggevend oordeel van de Hoge Raad te krijgen, zijn over de afwikkeling van deze slapende dienstverbanden door de rechtbank Limburg zogeheten prejudiciële vragen gesteld. Die vragen heeft de Hoge Raad nu beantwoord.

Oordeel Hoge Raad

Het oordeel van de Hoge Raad heeft grote gevolgen voor de praktijk. Dat oordeel luidt namelijk dat werkgevers uit hoofde van goed werkgeverschap verplicht zijn in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, als is voldaan aan de voorwaarden voor een ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid, onder toekenning van een vergoeding aan de werknemer. De hoogte van de vergoeding die de werkgever moet toekennen is gelijk aan de hoogte van de wettelijke transitievergoeding. De Hoge Raad maakt daarbij de kanttekening dat de vergoeding niet meer behoeft te bedragen dan hetgeen aan transitievergoeding verschuldigd zou zijn, bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na die waarop de werkgever de arbeidsovereenkomst met de werknemer zou kunnen beëindigen of zou hebben kunnen beëindigen. In de meeste gevallen is dat de dag nadat de werknemer 104 weken arbeidsongeschikt is. In gevallen waarin aan de werkgever een loonsanctie is opgelegd, is dat de dag nadat de loonsanctie is geëindigd.

De uitspraak van de Hoge Raad gaat verder dan door velen werd verwacht. De Hoge Raad koppelt de hoogte van de vergoeding die de werkgever aan de werknemer moet betalen namelijk niet aan de hoogte van de compensatie waarop de werkgever recht heeft op grond van de Wet compensatie transitievergoeding. Als de hoogte van de loonsom die de werkgever heeft moeten betalen tijdens arbeidsongeschiktheid lager is dan de wettelijke transitievergoeding, is de hoogte van de compensatie beperkt tot de hoogte van de loonsom. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen als de werknemer een bijzonder lang dienstverband heeft, als de werkgever gebruik maakt van de zogeheten ‘no risk polis’ of als de werknemer een vervroegde IVA-uitkering heeft aangevraagd. Tevens is de hoogte van de compensatie na een loonsanctie beperkt tot de transitievergoeding verschuldigd na 104 weken ziekte. In deze gevallen is de werkgever toch verplicht de volledige wettelijke transitievergoeding aan de werknemer te betalen.

Uitzondering

Op de regel dat de werkgever moet instemmen met een voorstel van de werknemer om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, heeft de Hoge Raad maar één uitzondering geformuleerd. De werkgever hoeft geen medewerking te verlenen aan de wens van de werknemer om de arbeidsovereenkomst te beëindigen als hij een gerechtvaardigd belang heeft bij voortzetting van het dienstverband. Zo’n belang kan bijvoorbeeld gelegen zijn in reële re-integratiemogelijkheden voor de werknemer. Zo’n belang kan in ieder geval niet gelegen zijn in de omstandigheid dat de werknemer op het moment dat hij zijn beëindigingsvoorstel doet de pensioengerechtigde leeftijd bijna heeft bereikt. Ook heeft de werkgever geen gerechtvaardigd belang als voorfinanciering van de transitievergoeding leidt tot ernstige financiële problemen. In dat geval kan de werkgever de voorfinanciering in termijnen betalen of opschorten tot 1 april 2020. Vanaf 1 april 2020 is ook dat niet meer mogelijk: de werkgever zal de transitievergoeding volledig moeten voorfinancieren.

Advies?

Met deze uitspraak van de Hoge Raad kan worden verwacht dat menig werkgever zich spoedig geconfronteerd zal zien met arbeidsongeschikte werknemers die een voorstel doen tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Wilt u hierover advies of meer weten over slapende dienstverbanden? Neem dan contact op met Dianne van Moerkerk en/of Yillis Smit.