13 mei 2019

Ketenbepaling en opvolgend werkgeverschap

De uitspraak (Centrale Raad van Beroep, 26 juli 2018, TAR 2018/160)
Een medewerker heeft de volgende dienstverbanden/aanstellingen gehad:

  1. 4 september 2013 – 1 januari 2014: een uitzendovereenkomst en van daaruit gedetacheerd bij het OM in de functie van administratief medewerker; 
  2. 1 januari 2014 – 1 januari 2015: tijdelijke aanstelling bij het OM in de functie van administratief medewerker;
  3. 2 januari 2015 – 1 januari 2016: tijdelijke aanstelling bij het OM in de functie van administratief juridisch medewerker; 
  4. 2 januari 2016 – 31 december 2016: tijdelijke aanstelling bij het OM in de functie van junior secretaris cluster WOB.

De medewerker stelt zich op het standpunt dat per 4 september 2016 een vaste aanstelling is ontstaan. De Minister stelt zich echter op het standpunt dat de laatste aanstelling eindigt per 31 december 2016. De Minister beroept zich daarbij op artikel 6 lid 7 van het ARAR. Dit artikel bepaalt dat de ketenbepaling van overeenkomstige toepassing is als de betreffende ambtenaar in of voorafgaand aan de keten dezelfde werkzaamheden heeft verricht op basis van een andere titel dan een aanstelling.

De Centrale Raad van Beroep stelt de Minister in het gelijk. Voor een niet onderbroken keten is vereist dat de ambtenaar de hele ketenperiode dezelfde werkzaamheden heeft verricht. Dat was hier niet het geval en dus is geen vaste aanstelling ontstaan op basis van de ketenbepaling.

Ambtenarenrecht vs. arbeidsrecht
In de eerste plaats is de ketenbepaling in het arbeidsrecht anders dan op basis van het ARAR het geval is:
Volgens het ARAR ontstaat een vaste aanstelling als (1) tijdelijke aanstellingen elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 3 maanden en een periode van 36 maanden hebben overschreden of (2) meer dan 3 tijdelijke aanstellingen elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 3 maanden.

In het arbeidsrecht ontstaat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als (1) arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 6 maanden en een periode van 24 maanden hebben overschreden of (2) meer dan 3 arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 6 maanden.

In de tweede plaats is de regeling omtrent het opvolgend werkgeverschap in het kader van de ketenbepaling verschillend:
Volgens het ARAR – en vaste jurisprudentie van de CRvB – is de ketenbepaling in het geval van opvolgend werkgeverschap van toepassing als de betreffende ambtenaar in of voorafgaand aan de keten dezelfde werkzaamheden heeft verricht op basis van een andere titel dan een aanstelling.

In het arbeidsrecht geldt dat de ketenbepaling ook van toepassing is bij opvolgende arbeidsovereenkomsten tussen een werknemer en verschillende werkgevers, die ten aanzien van de werkzaamheden redelijkerwijs geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn. Het is niet noodzakelijk dat de werknemer vervolgens, in de rest van de keten, ook steeds dezelfde werkzaamheden blijft verrichten.

De uitspraak na inwerkingtreding van de Wnra
Na inwerkingtreding van de Wnra zou de uitkomst in een situatie als in deze uitspraak aan de orde, anders zijn. Onder het arbeidsrecht zou wel een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zijn ontstaan.

In de eerste plaats omdat reeds na 24 maanden een vaste aanstelling zou zijn ontstaan.

In de tweede plaats omdat de regeling omtrent het opvolgend werkgeverschap in het kader van de ketenbepaling anders is. Het feit dat de betreffende ambtenaar “verder op” in de keten andere werkzaamheden is gaan doen, maakt namelijk niet uit. Het gaat er om of de werkzaamheden tussen de ene werkgever en de andere werkgever op het moment van overgang hetzelfde zijn. In de onderhavige situatie verrichtte de medewerker eerst als uitzendkracht administratieve werkzaamheden en vervolgens direct daaropvolgend als ambtenaar. Onder het arbeidsrecht zou daarmee het opvolgend werkgeverschap zijn gegeven. Dit is dus anders dan onder het huidige ambtenarenrecht (voor zover het ARAR van toepassing is) het geval is.